Jongetje huurt motorclub met spaargeld om pestkoppen te stoppen6 min czytania.

Dzielić

**Dagboek van een Motorrijder**

Het leek een grap toen de kleine Daan bij ons clubhuis verscheen met zijn spaarpotgeld, terwijl hij vroeg of wij “de soort motorrijders waren die mensen beschermen,” zoals hij op tv had gezien. Zijn lip was gespleten, zijn oog zat dik, en hij trilde zo erg dat hij nauwelijks zijn euro’s op de pokertafel kon tellen.

Maar wat hij daarna vertelde over waarom hij bescherming nodig had, deed alle zeventien van ons—doorgewinterde mannen die oorlogen, gevangenis en straatgevechten hadden overleefd—willen huilen en tegelijk woedend worden.

“Ze hebben Lisa pijn gedaan,” zei hij, zijn stem amper hoorbaar. “Ze heeft het syndroom van Down en ze hebben haar rolstoel de trap afgegooid. Ik heb het tegen de juf gezegd, maar ze zei dat jongens nu eenmaal zo zijn. Toen zeiden ze dat ze me na school in elkaar zouden slaan omdat ik een verklikker was.”

Grote Piet, onze voorzitter, keek naar de zeven euro op tafel. Ons dagelijks tarief voor beveiligingswerk was vijfhonderd euro per man. Deze jongen had niet eens genoeg voor tien minuten.

“Jongen,” zei Piet zachtjes. “Wij kunnen niet—”

“Alsjeblieft,” onderbrak Daan hem, verse tranen vermengd met opgedroogd bloed. “Mijn moeder werkt twee banen. Mijn vader is weg. Ik heb niemand anders. En Lisa, zij is mijn vriendin. Ze kan niet lopen, ze doen haar pijn, en niemand geeft erom. Ik ben bang, maar iemand moet haar beschermen.”

Het clubhuis werd stil. Zeventien stoere motorrijders keken naar een negenjarige jongen die zijn spaargeld had uitgegeven om bescherming te huren voor zichzelf en zijn vriendin.

“Waar is Lisa nu?” vroeg Piet.

“In het ziekenhuis. Haar moeder is bij haar. Haar arm is gebroken toen ze haar rolstoel omduwden. De school noemde het een ongeluk.” Daans vuisten balden zich. “Maar het was geen ongeluk. Bas Jansen lachte terwijl ze huilde.”

Rooie, onze beveiliging, sprak. “Hoe oud is die Bas?”

“Twaalf. Maar hij is groot. Heel groot. En hij heeft zes vrienden die alles doen wat hij zegt.”

Een twaalfjarige pestkop die een gehandicapt meisje terroriseerde en de negenjarige die haar probeerde te beschermen. En de school deed niets.

Piet pakte de zeven euro op. “Dit is meer dan genoeg,” zei hij serieus. “We nemen de klus aan.”

Daans ogen werden groot. “Echt?”

“Echt. We zijn morgen op je school. Hoe laat?”

“Drie uur. Dan is school uit. Ze zeiden dat ze me op de parkeerplaats zouden pakken.”

“Niet meer,” beloofde Piet.

Nadat Daan weg was, met het bonnetje dat Piet voor hem had geschreven voor “Beveiligingsdiensten volledig betaald,” hield de club een vergadering.

“Gaan we dit doen?” vroeg Rooie.

“Absoluut,” zei Piet. “Die jongen gaf al zijn geld uit om zijn vriendin te beschermen. Dat is meer eer dan de meeste mannen in hun hele leven tonen.”

De volgende dag om halfdrie reden zeventien motorrijders naar de Prins Bernhardschool. We parkeerden onze motoren in een keurige rij voor de ingang en wachtten. Het gebrom van onze motoren trok leraren en leerlingen naar de ramen.

Precies om drie uur ging de bel en stroomden de kinderen naar buiten. Wij stonden daar, zwijgend in onze leren jassen, armen over elkaar. We zagen Daan meteen—klein voor zijn leeftijd, lopend naast een vrouw die een rolstoel duwde. Lisa, vermoedelijk, haar arm in het gips.

Achter hen kwamen zes grotere jongens, aangevoerd door een kerel die bijna twee keer zo groot was als Daan. Bas Jansen en zijn vrienden. Ze bevroren toen ze ons zagen.

“Daan,” riep Piet. “Ben jij dat?”

Daans gezicht lichtte op van opluchting en ongeloof. “Jullie zijn gekomen!”

“We hadden het beloofd. We zijn mannen van ons woord.” Piet keek naar Bas en zijn vrienden. “Zijn dit die jongens?”

“Ja, meneer.”

Piet liep naar de groep pestkoppen, zestien motorrijders achter hem. Bas’ vrienden deinsden meteen terug, maar Bas bleef staan, probeerde stoer te lijken.

“Ben jij Bas?” vroeg Piet.

De jongen knikte, zijn bravoure begon te barsten.

“Ik hoor dat je meisjes in rolstoelen de trap af duwt.”

“Dat was een ongeluk,” zei Bas snel.

“Raar. Getuigen zeggen iets anders. Dat je lachte terwijl ze huilde.”

Bas werd rood. “Wie zijn jullie? Jullie mogen hier niet zijn.”

“Wij zijn Daans beveiliging. Hij heeft ons ingehuurd.” Piet hield het bonnetje omhoog. “Volledig betaald. We zijn hier om te zorgen dat er niks met hem of Lisa gebeurt.”

Een juf kwam aangerend. “Excuseer, jullie moeten weg. Dit is schoolterrein.”

Piet draaide zich rustig naar haar toe. “Bent u de juf bij wie Daan het pesten heeft gemeld?”

Ze werd bleek. “Dat… is intern afgehandeld.”

“Door het door te laten gaan? Door een aanval een ongeluk te noemen?” Piet’s stem bleef kalm, maar de woede was voelbaar. “Een kind ligt in het ziekenhuis. Een ander kind probeerde het juiste te doen en werd bedreigd. Dat is niet afgehandeld. Dat is genegeerd.”

“Ik waardeer uw toon niet—”

“En ik waardeer het niet dat kinderen worden geterroriseerd terwijl volwassenen wegkijken,” onderbrak Piet haar. “Dus dit is wat er gaat gebeuren. Elke dag om drie uur staan we hier. We brengen Daan en Lisa veilig naar huis. En als iemand—wie dan ook—hen aanraakt, krijgen ze met ons te maken.”

“U kunt kinderen niet bedreigen!”

“Geen bedreiging. Bescherming. Er is een verschil. Een verschil dat deze school blijkbaar niet snapt.”

Inmiddels was er een menigte ontstaan. Ouders, leerlingen, meer leraren. Bas’ moeder drong naar voren.

“Wat gebeurt hier? Bas, doen deze mannen iets?”

“Uw zoon heeft een gehandicapt meisje in het ziekenhuis gebracht,” zei Rooie bot. “Nu bedreigt hij de jongen die het heeft gemeld.”

“Bas zou nooit—” begon ze, maar Piet hield zijn telefoon omhoog.

“Grappig met kinderen tegenwoordig. Ze filmen alles.” Hij liet het beeld zien—Bas en zijn vrienden die Lisa’s rolstoel omduwen, haar geschreeuw, hun gelach. “Dit werd ons gestuurd door vijf leerlingen. Allemaal te bang om het aan leraren te laten zien omdat er toch niks gebeurt.”

Bas’ moeder werd wit. “Bas, is dit waar?”

Zijn stilte was antwoord genoeg.

“Hier is de deal,” zei Piet tegen iedereen. “Daan heeft ons ingehuurd. We werken nu voor hem. Elke dag staan we hier. Niet om problemen te maken. Alleen om deze twee kinderen veilig thuis te brengen. De dag dat het pesten stopt, stoppen wij. Simpel.”

De directeur kwam aangesneld, rood aangelopen. “Dit is zeer ongebruikelijk—”

“Net zoals een kind in een rolstoel negeren dat wordt mishandeld,” kaatste Piet terug. “Wil je ongebruikelijk? We kunnen de politie bellen. Dit filmpje laten zien. Aangifte doen. Of jullie pakken dit aan, en wij zijn gewoon extra verzekering.”

We kwamen elke dag. De eerste week hoefden we niet eens van onze motoren af. Alleen maarEn sinds die dag leerden we dat echte kracht niet komt van brute kracht, maar van de moed om op te staan voor wie het nodig heeft, net zoals Daan dat deed voor Lisa.

Leave a Comment