De kamer op de zevende verdieping van een privéziekenhuis was zo vreemd stil. De hartmonitor piepte gestaag, het witte licht verlichtte het bleke gezicht van Janna, een vrouw die net een operatie had ondergaan voor een schildkliertumor.
Voordat ze helemaal bij bewustzijn was, zag Janna haar man, Diederik, aan het voeteneinde van het bed staan, een stapel papieren in zijn hand.
“Ben je wakker? Goed, teken hier.”
Zijn stem was kil, zonder een spoor van medelijden.
Janna was in de war.
“Wat is dit… welke papieren?”
Diederik schoof ze kortaf naar haar toe.
“Scheidingspapieren. Ik heb ze al opgesteld. Je hoeft alleen te tekenen, en het is klaar.”
Janna stond versteld. Haar lippen bewogen, haar keel deed nog pijn van de operatie, ze kon geen woorden vormen. Haar ogen vulden zich met pijn en verwarring.
“Maak je een grap?”
“Geen grap. Ik zei al dat ik niet wil leven met een zwakke, zieke vrouw het hele jaar door. Ik ben moe van deze last alleen te dragen. Laat me leven naar mijn ware gevoelens.”
Hij sprak kalm, alsof het over het verwisselen van een telefoon ging, niet over het verlaten van zijn vrouw, met wie hij bijna tien jaar had doorgebracht.
Janna glimlachte flauw, tranen rolden langs haar wangen.
“Dus… je wachtte tot ik me niet kon bewegen, niet kon reageren… om me te dwingen te tekenen?”
Diederik zweeg even, knikte toen.
“Geef mij niet de schuld. Dit moest toch gebeuren. Ik heb iemand anders. Zij wil niet langer in het duister leven.”
Janna klemde haar lippen op elkaar. De pijn in haar keel was niets vergeleken met wat in haar hart schreeuwde. Maar ze schreeuwde niet, huilde niet hardop, vroeg alleen zachtjes:
“Waar is de pen?”
Diederik keek verrast.
“Ga je echt tekenen?”
“Zei je niet dat dit toch moest gebeuren?”
Hij gaf haar de pen. Janna pakte hem met trillende handen en tekende langzaam.
“Klaar. Ik wens je geluk.”
“Dank je. Ik geef de eigendommen terug zoals afgesproken. Tot ziens.”
Diederik draaide zich om en liep weg. De deur sloot, akelig zacht. Maar nog geen drie minuten later ging hij weer open.
Er kwam een man binnen. Het was dokter Thijs, Jans beste vriend sinds hun studententijd, die haar operatie had uitgevoerd. In zijn handen hield hij een medisch dossier en een boeket witte rozen.
“De verpleegster zei net dat Diederik hier was?”
Janna knikte, glimlachend.
“Ja, hij kwam om te scheiden.”
“Gaat het?”
“Beter dan ooit.”
Thijs ging naast haar zitten, legde de bloemen neer en gaf haar stil een envelop.
“Dit is een kopie van de scheidingspapieren die je advocaat stuurde. Je zei: als Diederik als eerste komt, geef je ze aan mij om te tekenen.”
Janna opende het en tekende zonder aarzelen. Ze keek Thijs aan, haar ogen helderder dan ooit.
“Vanaf nu leef ik voor niemand. Ik hoef me niet meer te forceren een ‘goede echtgenote’ te zijn, of te doen alsof het goed gaat als ik moe ben.”
“Ik ben hier. Niet om iemand te vervangen, maar voor als je me nodig hebt.”
Janna knikte lichtjes. Een traan rolde, niet van pijn, maar van opluchting.
Een week later kreeg Diederik een pakket per expresbezorging. Een volledig getekende scheidingsakte. Er zat een handgeschreven briefje bij:
“Dank je voor je keuze om te gaan. Nu hoef ik me niet meer vast te klampen aan wat al verdwenen was.
Degene die achterbleef, ben ik niet.
Jij bent het – voor altijd kwijt wat ooit van je hield met heel haar hart.”
Toen besefte Diederik: degene die dacht de regie te hebben, was zelf genadeloos verlaten.



