De 7-jarige jongen in zijn rolstoel probeerde zijn tranen tegen te houden terwijl zijn stiefmoeder hem genadeloos vernederde. Maar voordat ze iets ergers kon zeggen, verscheen de huishoudster in de deuropening en riep: “Doe dat niet!” Haar stem echode door de hele kamer. De miljonair, die net was thuisgekomen, verstijfde bij het zien van het tafereel.
Al twee jaar hing er een zware stilte in het Van Dijk landhuis – niet omdat het leeg was of omdat niemand sprak, maar omdat alles binnen voelde alsof het leven eruit was verdwenen. De stilte was niet vredig; hij was drukkend, alsof hij in elke hoek hing.
Thomas, de eigenaar van het enorme huis met zijn hoge ramen en keurige tuin, was niet meer verbaasd dat hij wakker werd met dat gevoel van leegte. Zijn vrouw, Noor, was omgekomen bij een auto-ongeluk op een regenachtige avond, op weg naar huis nadat ze een cadeau had gekocht voor Sem’s vijfde verjaardag. Sinds die dag leek zelfs de lucht anders.
Sem zat sindsdien in een rolstoel. Het ongeluk had zijn ruggenmerg beschadigd, en sindsdien had hij nooit meer kunnen lopen. Maar dat was niet het ergste. Het ergste was dat hij nooit meer lachte – geen enkele keer. Niet toen ze een puppy voor hem meebrachten, niet toen ze de woonkamer vulden met een ballenbak. Niets. Hij keek alleen maar stil voor zich uit, zijn gezichtje serieus en zijn ogen vol verdriet.
Nu hij zeven was, leek het alsof hij de hele wereld op zijn schouders droeg. Thomas deed wat hij kon. Hij had geld – dat was nooit het probleem. Hij kon dokters, therapie, verzorgers, speelgoed betalen – alles – maar wat zijn zoon het meest miste, kon hij niet kopen: zijn moeder. Hij was zelf ook gebroken, al verborg hij het beter.
Hij stond vroeg op, verdiepte zich in zijn werk vanuit zijn thuiskantoor, en zat ‘s middags naast Sem in stilte. Soms las hij hem voor; andere keren keken ze samen naar tekenfilms. Maar het voelde alsof ze vastzaten in een film die niemand wilde zien.
Verschillende oppassen en huishoudsters waren gekomen en gegaan, maar niemand bleef. Sommigen konden de droefheid die in de lucht hing niet verdragen; anderen wisten gewoon niet hoe ze met de jongen moesten omgaan. Eén bleef drie dagen en vertrok huilend. Een ander kwam na haar eerste week nooit meer terug. Thomas gaf hen geen schuld. Hij wilde zelf ook meer dan eens weglopen.
Op één ochtend, terwijl hij e-mails checkte in de eetkamer, hoorde hij de deurbel. Het was de nieuwe huishoudster. Hij had Sandra, zijn assistente, gevraagd om iemand nieuws te vinden – iemand met ervaring maar ook vriendelijk, niet alleen maar efficiënt. Sandra zei dat ze een hardwerkende vrouw had gevonden, een rustige alleenstaande moeder, het type dat nooit problemen veroorzaakte. Ze heette Marit.
Toen ze binnenkwam, keek Thomas even op. Ze droeg een simpele blouse en een spijkerbroek. Niet jong, maar ook niet oud. Ze had een blik die je niet kunt veinzen – warm, alsof ze je al kende. Ze glimlachte nerveus, en hij begroette haar met een knikje. Hij had geen zin in een gesprek. Hij vroeg Arjan, de butler, om haar alles uit te leggen. Daarna ging hij weer aan het werk.
Marit ging meteen naar de keuken, stelde zich voor aan de rest van het personeel en begon te werken alsof ze het huis al kende. Ze poetste rustig, sprak zacht en was altijd respectvol. Niemand begreep hoe, maar na een paar dagen begon de sfeer te veranderen. Het was niet alsof iedereen opeens vrolijk was – maar er gebeurde iets. Misschien was het de zachte muziek die ze speelde tijdens het stofzuigen, de manier waarop ze iedereen bij naam begroette, of simpelweg het feit dat ze Sem niet behandelde alsof hij zielig was.
De eerste keer dat ze hem zag, zat hij in de tuin onder een boom, starend naar de grond. Marit kwam naar buiten met een bakje koekjes die ze zelf had gebakken en ging zonder iets te zeggen naast hem zitten. Ze gaf er een aan hem. Sem keek haar schuin aan, maar keek toen weer weg. Hij zei niets, maar hij ging ook niet weg. Marit bleef ook. Dat was hun eerste dag – geen woorden, alleen gezelschap.
De volgende dag kwam ze op hetzelfde tijdstip naar dezelfde plek, met dezelfde koekjes. Deze keer zat ze wat dichterbij. Sem nam er geen, maar hij vroeg of ze wist hoe je Mens-erger-je-niet speelde. Marit zei van wel, hoewel ze er niet goed in was. De volgende dag lag het spelbord op de tuintafel. Ze speelden één potje. Sem lachte niet, maar hij ging ook niet weg toen hij verloor.
Thomas begon de kleine veranderingen op te merken. Sem wilde niet meer de hele dag alleen zijn. Hij vroeg of Marit zou komen. Soms volgde hij haar met zijn ogen terwijl ze door het huis bewoog. Op een middag vroeg hij haar zelfs om hem te helpen met schilderen. Marit zat bij hem, gaf hem kwasten en haastte hem niet.
Sems kamer veranderde ook. Marit hing tekeningen aan de muur, hielp hem zijn favoriete speelgoed op een lage plank te zetten zodat hij erbij kon, en leerde hem hoe hij zijn eigen boterham moest smeren. Simpele dingen, maar belangrijke.
Thomas was dankbaar maar verward. Hij wist niet of het toeval was of dat Marit echt iets bijzonders had. Soms stond hij in de deuropening te kijken hoe ze met Sem praatte, hoe ze zachtjes zijn schouder aanraakte, hoe ze naar hem glimlachte. Ze was niet opvallend of uitdagend – integendeel – maar er was een rustige aanwezigheid in haar die onmogelijk te negeren was.
Op een avond tijdens het eten merkte Thomas dat Sem maar door bleef praten tegen Marit over een computerspelletje. Ze luisterde aandachtig, ook al was het duidelijk dat ze er niet veel van begreep. Thomas zei niets, hij keek alleen maar naar hen. Sem vroeg haar of ze de volgende dag weer met hen wou eten. Ze leek verrast maar glimlachte en stemde toe. Die nacht viel Thomas voor het eerst in lange tijd in slaap met een ander gevoel.
Het was nog geen geluk, maar het was ook geen verdriet meer.



