**Dagboekentry**
Mijn man Koen en ik zijn al acht jaar getrouwd. We hadden nooit veel, maar ons kleine huisje in Utrecht was altijd gevuld met gelach en warmte. Koen was van nature stil – het type man dat na zijn werk thuiskwam, onze dochter knuffelde, me op mijn voorhoofd kuste en nooit ergens over klaagde.
Maar een paar maanden geleden merkte ik dat er iets niet klopte. Hij was altijd moe, zijn jeukte constant, en hij krabde zo veel dat zijn shirts vol kleine pluisjes zaten. Ik dacht dat het niets was – misschien muggenbeten of een allergie voor het wasmiddel.
Toen tilde ik op een ochtend, terwijl hij sliep, zijn shirt op om wat zalf te smeren – en ik bevroor.
Er zaten kleine rode bultjes op zijn rug. Eerst waren het er maar een paar. Maar naarmate de dagen verstreek, werden het er meer – tientallen, gegroepeerd in vreemde, symmetrische patronen. Het leek bijna alsof er insecteneitjes onder zijn huid zaten.
Mijn hart bonsde. Er was iets vreselijk mis.
“Koen, word wakker!” Ik schudde hem, in paniek. “We moeten nú naar het ziekenhuis!”
Hij lachte slaperig en zei: “Rustig, schat, het is maar uitslag.”
Maar ik wilde niet luisteren. “Nee,” zei ik, trillend. “Ik heb nog nooit zoiets gezien. Alsjeblieft, laten we gaan.”
We haastten ons naar de spoedeisende hulp van het UMC Utrecht. Toen de arts Koens shirt oplichtte, veranderde zijn uitdrukking meteen. De kalme, beleefde dokter werd opeens bleek en riep tegen de verpleegkster naast hem:
“Bel 112 – nú!”
Mijn bloed stolde. De politie bellen? Voor uitslag?
“Wat is er aan de hand?” stamelde ik. “Wat is er mis met hem?”
De dokter antwoordde niet. Binnen enkele minuten stormden er twee medewerkers binnen. Ze bedekten Koens rug met steriele doeken en begonnen me dringend uit te horen:
“Is uw man recent in aanraking geweest met chemicaliën?”
“Wat doet hij voor werk?”
“Heeft iemand anders in uw gezin soortgelijke symptomen?”
Mijn stem trilde toen ik antwoordde: “Hij werkt in de bouw. De afgelopen maanden was hij op een nieuwe locatie. Hij was moe, maar we dachten dat het door overwerk kwam.”
Vijftien minuten later arriveerden twee agenten. De kamer werd stil, op het gezoem van de apparaten na. Mijn knieën begaven het. Waarom was de politie hier?
Na een lange wachttijd kwam de dokter terug. Zijn stem was kalm maar vastberaden:
“Mevrouw De Vries,” zei hij zachtjes, “raak niet in paniek. Uw man heeft geen infectie. Die plekken zijn niet natuurlijk ontstaan. We denken dat iemand dit bewust heeft gedaan.”
Ik voelde me helemaal verdoofd. “Iemand… heeft dit gedaan?”
Hij knikte. “We vermoeden dat hij blootgesteld is aan een chemische stof – iets bijtends of irriterends dat direct op zijn huid is aangebracht. Het veroorzaakte een vertraagde reactie. U hebt hem net op tijd gebracht.”
De tranen stroomden over mijn wangen. “Maar wie zou hem pijn doen? En waarom?”
De politie begon meteen met het onderzoek. Ze vroegen naar zijn collega’s, zijn routine, iedereen die toegang tot hem had. Toen herinnerde ik me opeens – Koen kwam de laatste tijd later thuis. Hij zei dat hij “de bouwplaats opruimde.” Een keer rook ik een sterke chemische geur aan zijn kleren, maar hij wuifde het weg.
Toen ik dat noemde, wisselden de agenten een ernstige blik met de dokter.
“Dit was niet zomaar,” zei de rechercheur zachtjes. “Iemand heeft waarschijnlijk een bijtend middel op zijn huid gesmeerd – direct of via zijn kleren. Dit is een aanval.”
Mijn benen zakten door. Ik greep de stoel vast, bevend.
Na een paar dagen behandeling stabiliseerde Koens toestand. De rode blaasjes vervaagden, maar lieten vage littekens achter. Toen hij eindelijk kon praten, pakte hij mijn hand en fluisterde:
“Het spijt me dat ik het niet eerder verteld heb. Er is een man op de bouwplaats – de uitvoerder. Hij wilde dat ik vervalste facturen tekende voor materiaal dat nooit geleverd was. Ik weigerde. Hij dreigde, maar ik dacht niet dat hij dit zou doen.”
Mijn hart brak. Mijn zachte, eerlijke man was bijna gestorven omdat hij niet wilde meedoen aan fraude.
De politie bevestigde later alles. De man – een onderaannemer genaamd Mark Janssen – had een irriterend middel op Koens shirt gesmeerd terwijl hij zich omkleedde in de bouwkeet. Hij wilde hem “een lesje leren.”
Mark werd gearresteerd, en het bedrijf startte een intern onderzoek.
Toen ik het nieuws hoorde, wist ik niet of ik opgelucht of woedend moest zijn. Hoe kon iemand zo wreed zijn – allemaal voor wat zwart geld?
Sinds die dag heb ik nooit meer een moment met mijn gezin als vanzelfsprekend beschouwd. Ik dacht dat veiligheid betekende dat je de deur op slot deed en vreemden vermeed. Nu weet ik – soms schuilt het gevaar in mensen van wie je dacht dat je ze kon vertrouwen.
Zelfs nu, als ik terugdenk aan dat enge moment – de dokter die “Bel 112!” riep – voel ik mijn borstkas verkrampen. Maar dat moment redde ook Koens leven.
Hij zegt nu vaak, terwijl hij over de vage littekens op zijn rug strijkt:
“Misschien wilde God ons eraan herinneren wat écht belangrijk is – dat we elkaar nog hebben.”
Ik knijp in zijn hand en lach door mijn tranen.
Want hij heeft gelijk. Echte liefde bewijs je niet op rustige dagen – maar in de storm, als je weigert elkaars hand los te laten.



