Het geluid was meedogenloos.
Baby Jasmijn van den Berg krijste zo hard dat haar kleine borstkas op en neer ging, haar huilen echode door het luxe interieur van vlucht 227 van Amsterdam naar Zürich. Passagiers in de eerste klasse wisselden geïrriteerde blikken uit en schoven ongemakkelijk heen en weer in hun leren stoelen. Stewardessen renden heen en weer, maar niets werkte—flesjes werden geweigerd, dekentjes afgeduwd, slaapliedjes genegeerd.
Middenin dit alles zat Daan van den Berg, een van ’s werelds machtigste miljardairs. Normaal gesproken de baas van vergaderzalen en overlegtafels, leek Daan nu hulpeloos terwijl hij zijn dochter wanhopig in zijn armen wiegde. Zijn scherpe pak zat verfrommeld, zijn voorhoofd vochtig van het zweet. Voor het eerst in jaren voelde hij zich volkomen machteloos.
“Meneer, misschien is ze gewoon oververmoeid,” fluisterde een stewardess voorzichtig.
Daan knikte zwakjes, maar vanbinnen viel hij uit elkaar. Zijn vrouw was weken na Jasmijns geboorte overleden, waardoor hij moest balanceren tussen een pasgeborene en een imperium. Nu, alleen in de lucht, viel de masker van controle weg.
Toen klonk er vanuit het gangpad van de economy class een stem.
“Pardon, meneer… ik denk dat ik kan helpen.”
Daan draaide zich om. Een tengere zwarte tiener, niet ouder dan zestien, stond daar met een versleten rugzak. Zijn kleren waren schoon maar eenvoudig, zijn sneakers versleten aan de randen. Zijn donkere ogen, hoewel verlegen, straalden een vreemde vastberadenheid.
De cabine mompelde—wat kon deze jongen nou doen?
Daan, ten einde raad, vroeg schor: “En wie ben jij?”
De jongen schraapte zijn keel. “Ik ben Jens de Vries. Ik… ik heb geholpen mijn babyzusje op te voeden. Ik weet hoe ik haar stil kan krijgen. Als u het goed vindt dat ik het probeer.”
Daan aarzelde. Zijn miljardairsinstinct schreeuwde om controle, bescherming, vertrouw niemand. Maar Jasmijns gehuil sneed door hem heen als messen. Langzaam knikte hij.
Jens stapte naar voren, strekte zijn armen uit en fluisterde: “Ssst, lieverd.” Hij wiegde haar zachtjes, neuriend een deuntje zo zacht als een briesje. Binnen enkele momenten gebeurde het onmogelijke—Jasmijns snurken verstomde, haar vuistjes ontspanden en haar ademhaling werd langzaam en regelmatig.
De cabine viel stil. Alle ogen waren gericht op de jongen die de baby van de miljardair wiegde alsof ze van hem was.
Voor het eerst in uren kon Daan ademhalen. En voor het eerst in jaren voelde hij iets in zich opborrelen.
Hoop.
Daan boog zich naar voren, zijn stem zacht maar urgent. “Hoe deed je dat?”
Jens haalde zijn schouders op, een klein lachje om zijn lippen. “Soms hebben baby’s geen oplossingen nodig. Ze moeten zich gewoon veilig voelen.”
Daan keek de jongen aan. Zijn kleren, zijn houding, de manier waarop hij die versleten rugzak vasthield—het wees allemaal op ontbering. Maar zijn woorden bevatten een wijsheid ver voorbij zijn jaren.
Toen de vlucht weer rustig werd, nodigde Daan Jens uit naast hem te zitten. Ze praatten zachtjes terwijl Jasmijn tussen hen in sliep. Langzaam ontvouwde Jens’ verhaal zich.
Hij kwam uit Rotterdam, opgevoed door een alleenstaande moeder die ’s nachts in een snackbar werkte. Geld was altijd schaars, maar Jens had een gave—cijfers. Terwijl andere kinderen voetbalden, kraften Jens vergelijkingen in schriftjes die hij uit de recyclingbakken viste.
“Ik ga naar Zürich,” legde hij uit. “Voor de Wiskunde Olympiade. Mijn buurt heeft geld bij elkaar gespaard voor mijn ticket. Ze zeiden dat als ik win, ik misschien een studiebeurs kan krijgen. Misschien een toekomst.”
Daan kneep zijn ogen even dicht. Nu zag hij het—het vuur in de ogen van de jongen, dezelfde honger die hij ooit had als de zoon van een arme immigrant, die zich een weg naar de top vocht.
“Je doet me aan mezelf denken,” mompelde Daan.
Toen het vliegtuig landde, drong Daan erop aan dat Jens dichtbij bleef. De dagen erna, terwijl Daan naar investeerdersvergaderingen ging, nam Jens soms Jasmijn mee of krabbelde oplossingen op servetten. De jongen was meer dan getalenteerd. Hij was briljant.
Tijdens de Olympiade slaakten de juryleden een zucht van verbazing toen Jens niet alleen de moeilijkste problemen oploste, maar ze ook uitlegde aan deEn terwijl Jasmijn tevreden in Jens’ armen lag, besefte Daan dat het meest waardevolle in het leven niet in bankrekeningen lag, maar in de mensen die je onderweg vindt.



