**Dagboek van Pieter van de Berg**
Een miljonair ging naar een verzorgingstehuis om een donatie te doen, maar wat een simpel gebaar leek, eindigde in een onverwachte ontdekking. Hij vond zijn moeder, die al dertig jaar vermist was, en de onthulling die volgde, veranderde zijn leven voor altijd. Pieter van de Berg stapte uit zijn auto met zijn handen diep in de zakken van zijn jas.
Het regende, niet hard, maar die gestage regen die lijkt alsof hij de hele dag niet zal ophouden. De chauffeur bood hem een paraplu aan, maar Pieter schudde zijn hoofd. Hij liep recht naar de ingang van het verzorgingstehuis met vastberaden pas, onverschillig voor de regen. Het gebouw was verre van luxe. Het was duidelijk dat ze moesten rondkomen met weinig middelen.
Het bord bij de ingang was verroest en de letters nauwelijks leesbaar. *Rusthuis Sint-Anna* was het derde dat hij die maand bezocht, allemaal onderdeel van zijn sociale steunprogramma ter nagedachtenis aan zijn moeder. Al jaren doneerde hij geld aan ziekenhuizen, scholen en opvangcentra. Hij zocht geen publiciteit, geen interviews, geen applaus.
Hij deed het omdat hij het gevoel had dat dit haar dichterbij hield. Zijn moeder was verdwenen toen hij twaalf was. Op een dag ging ze boodschappen doen en kwam nooit meer terug. Niemand wist iets. Het was alsof de aarde haar had opgeslokt. De politie onderzocht het natuurlijk, maar vond geen sporen, geen getuigen, geen enkel telefoontje.
Zijn vader stierf kort daarna, en hij werd opgevoed door zijn oom en tante. Rijkdom was er, maar ook stilte en vragen die niemand beantwoordde. Nu, op zijn tweeënveertigste, succesvol, eigenaar van meerdere bedrijven en met meer geld dan hij ooit zou kunnen uitgeven, droeg hij die leegte nog altijd met zich mee. Daarom was hij hier.
Hij groette de beheerder van het rusthuis, een kleine man met wit haar die zichzelf voorstelde als meneer De Vries. Hij legde uit dat hij niet van tevoren had gebeld omdat hij het huis wilde zien zoals het was, zonder voorbereidingen. De Vries leek niet verstoord, maar nam hem rustig mee door de gangen. Het was een eenvoudige plek, met smalle gangen, afbladderende muren en een sterke geur van medicijnen en oude koffie.
Er waren kamers met drie of vier bedden, oude ventilatoren aan het plafond en veel opgestapelde rolstoelen. Toch heerste er orde. Je kon zien dat de mensen die hier werkten, hun best deden om het waardig te houden. Onderweg luisterde Pieter aandachtig naar de verhalen van De Vries. De meeste ouderen hier hadden geen familie.
Sommigen waren verlaten, anderen gewoon vergeten. Pieter maakte mentaal een lijstje van wat er ontbrak. Nieuwe matrassen, ventilatoren, medicijnen. Toen ze het einde van de gang bereikten, stopte Pieter abrupt. Een paar meter verder zat een vrouw in een rolstoel bij het raam.
Ze deed niets, keek alleen naar de regen. Haar haar was helemaal wit, in een dikke vlecht over haar schouder. Ze was mager, met een zelfgebreide blauwe trui en een deken over haar benen. Maar dat was niet wat zijn aandacht trok. Het was haar gezicht.
Er was iets aan haar dat hem bekend voorkwam, maar hij kon niet plaatsen wat. Toen hij haar zag, voelde hij een steek in zijn hart. Langzaam liep hij naar haar toe, zonder iets te zeggen. De vrouw bewoog niet. Ze leek in een andere wereld.
Pieter boog zich een beetje voorover om haar beter te kunnen zien. Toen draaide ze haar hoofd naar hem toe, keek hem recht in de ogen, en hoewel haar blik wat wazig was en haar uitdrukking moe, vormden haar trillende lippen één zacht maar duidelijk woord:
*”Pieterke.”*
Zijn hart bonsde. Hij deed een stap achteruit. Wat gebeurde hier? Had hij dat echt gehoord? Niemand had hem zo genoemd sinds hij een kind was. Het was het koosnaampje dat alleen zijn moeder en de vrouw die voor hem zorgde, gebruikten. Hij slikte en naderde haar opnieuw. Hij hurkte naast haar. “Pardon, wat zei u?”
De vrouw keek hem alleen aan. Ze antwoordde niet. Ze knipperde langzaam, alsof ze half in slaap was. “Kent u me?” vroeg hij, zonder zijn nervositeit te verbergen. Ze tilde haar trillende hand op en raakte zachtjes zijn wang aan. Haar vingers waren ijl, alsof ze niet zeker wist of hij echt was.
*”Pieterke,”* herhaalde ze, zachter maar even duidelijk.
Pieter verstijfde. Hij keek naar De Vries, die ook verrast was. “Wie is zij?” vroeg hij zonder zijn blik van haar af te wenden.
De Vries krabde aan zijn hoofd. “Ze kwam hier ongeveer dertig jaar geleden. Niemand kende haar naam. Het was een vreemd geval. Ze werd verward op straat gevonden, zonder papieren, zonder veel te zeggen. Sindsdien is ze hier. Geen bezoek, nooit haar naam genoemd.”
Pieter knielde voor haar. Zijn gedachten raasden. Hij wilde haar vragen stellen, maar het was duidelijk dat ze niet helemaal helder was. “Hoe noemen jullie haar hier?”
“We noemen haar mevrouw Elisabeth, maar we weten niet of dat haar echte naam is. Zo stond ze genoteerd toen ze binnenkwam.”
Pieter keek opnieuw naar de vrouw. Haar ademhaling was onrustig, niet van vermoeidheid, maar van emoties die hij niet begreep. Iets in hem schreeuwde dat dit geen toeval was. Haar gezicht, haar ogen, de manier waarop ze hem aanraakte—het was alsof hij iemand zag die duizend keer in zijn dromen was verschenen.
“Kan ik met de arts spreken?” vroeg hij.
“Natuurlijk, meneer Van de Berg. Ik roep haar.”
Pieter bleef staan, starend naar mevrouw Elisabeth, niet wetend of hij moest huilen, wegrennen of haar omhelzen. Ze keek weer naar het raam, alsof de regen haar een geheim vertelde.
En voor het eerst in jaren voelde hij angst. Niet voor haar, maar voor wat dit allemaal kon betekenen. Want als hij gelijk had, stond zijn familiegeschiedenis op het punt voor altijd te veranderen.
**Een persoonlijke les:** Soms is wat we zoeken dichterbij dan we denken, verborgen in de stille hoeken van het leven. En wanneer we het eindelijk vinden, brengt het niet alleen antwoorden, maar ook een nieuwe vraag: wat nu?



