Op advies van haar moeder bracht de man zijn zieke vrouw naar een verlaten bos… Een jaar later keerde hij terug naar huis.
Toen Lotte met Daan trouwde, was ze pas tweeëntwintig jaar. Jong, vol leven, met grote ogen en een droom van een huis dat naar verse koekjes rook, waar kinderstemmen klonken en warmte heerste. Ze dacht dat het haar lot was. Hij was ouder, bedachtzamer, wat slordig en streng, maar in zijn stilte vond zij houvast. Zo zag ze het toen.
Haar schoonmoeder ontving haar met argwaan vanaf de eerste dag. Haar blik zei alles: “Jij bent niet goed genoeg voor mijn zoon.” Lotte deed haar uiterste best: ze poetste, kookte, paste zich aan. Maar het was nooit goed. De soep was te dun, de kleding lag verkeerd, ze keek te lief naar haar man. Alles irriteerde.
Daan zweeg. Hij groeide op in een familie waar zijn moeders woord wet was. Hij protesteerde niet, maar leed in stilte. Zelfs toen Lotte zwak werd, haar eetlust verloor en amper nog uit bed kwam, schoof hij alles op vermoeidheid. Ze had nooit gedacht dat er een ongeneeslijke ziekte in haar groeide.
De diagnose kwam plotseling. Laat stadium. Onbehandelbaar. De artsen schudden hun hoofd. Die nacht huilde Lotte in haar kussen, verborgen voor haar man. De volgende ochtend glimlachte ze weer, strijkend zijn overhemden, kookte soep, verdroeg haar schoonmoeders verwijten. Daan werd steeds afstandelijker. Zijn ogen zochten haar niet meer, zijn stem klonk koel.
Op een dag fluisterde haar schoonmoeder tegen hem:
“Je bent jong, je moet verder leven. Zij is alleen nog een last. Waarom zou je? Breng haar naar tante Geertje, in het dorp. Daar is het stil, niemand zal oordelen. Je kunt rusten. Dan begin je een nieuw leven.”
Hij zei niets. Maar de volgende dag pakte hij haar spullen, hielp haar de auto in en reed naar het dorp, waar de wegen ophielden en de tijd langzaam ging.
Lotte bleef stil tijdens de rit. Ze stelde geen vragen, huilde niet. Ze wist de waarheid: het was niet de ziekte die haar doodde, maar het verraad. Het einde van hun gezin, de liefde, de hoop, alles verdween op het moment dat hij de motor startte.
“Hier ben je veilig,” zei hij, terwijl hij haar koffer uitpakte. “Je zult je beter voelen.”
“Kom je terug?” fluisterde ze.
Hij antwoordde niet. Knikte kort en vertrok.
De dorpsbewoners brachten eten, tante Geertje kwam af en toe kijken of ze nog leefde. Lotte bleef daar wekenlang. Maandenlang. Ze staarde naar het plafond, luisterde naar de regen op het dak, keek door het raam naar de bomen die wiegden in de wind.
Maar de dood liet op zich wachten.
Drie maanden gingen voorbij. Toen zes. Op een dag kwam een jonge verpleger naar het dorp. Met een vriendEn langzaam, tussen het lachen van de kinderen en het ruisen van de populieren, vond Lotte een nieuw leven waarvan ze nooit had durven dromen.