**Dagboekentry**
Ik zag haar hand drie seconden boven mijn champagneglas zweven. Drie seconden die alles veranderden. Het kristallen glas stond op de hoofdtafel, klaar voor het toastmoment, wachtend tot ik het naar mijn lippen zou brengen en zou drinken wat mijn nieuwe schoonmoeder er net in had laten vallen.
Het kleine witte pilletje loste snel op, bijna zonder spoor na te laten in de gouden bubbels. Liesbeth had niet door dat ik keek. Ze dacht dat ik aan de andere kant van de zaal stond, aan het lachen met mijn bruidsmeisjes, verdwaald in de vreugde van mijn trouwdag. Ze dacht dat ze alleen was. Ze dacht dat ze veilig was.
Maar ik zag alles. Mijn hart bonsde tegen mijn ribben toen ik haar nerveus rond zag kijken, haar verzorgde vingers trilden toen ze ze terugtrok. Een kleine, tevreden glimlach gleed over haar lippen – zo’n glimlach die mijn bloed deed bevriezen. Ik dacht niet. Ik handelde gewoon.
Tegen de tijd dat Liesbeth terug was op haar stoel, haar dure zijden jurk gladstrijkend en haar perfecte ‘moeder-van-de-bruidegom’-glimlach opzettend, had ik de glazen al omgewisseld. Mijn glas stond nu voor haar plaats. Háár glas, het ongemoeide, stond klaar voor mij.
Toen Joost opstond, knap in zijn maatpak, en zijn champagne hief voor de eerste toast van ons huwelijk, voelde het alsof ik alles door een waas zag. Zijn woorden over liefde en eeuwigheid klonken vreemd in mijn oren. Zijn moeder stond naast hem, stralend, tilde het gedrogeerde glas naar haar lippen.
Ik had haar moeten tegenhouden. Ik had moeten schreeuwen, het glas moeten wegslan, haar moeten ontmaskeren voor iedereen. Maar dat deed ik niet. Ik wilde zien wat ze voor me gepland had. Ik wilde bewijs. Ik wilde dat iedereen zou zien wie Liesbeth écht was, achter dat perfecte, welgestelde masker van ‘steunpilaar van de gemeenschap’.
Dus ik keek toe terwijl mijn schoonmoeder het vergif dronk dat ze voor míj had bedoeld. En toen brak de hel los.
Die ochtend werd ik wakker met het geloof in sprookjes. Zonlicht stroomde door de ramen van de bruidssuite van Landgoed De Ruige Roos, alles badend in zacht goud. Mijn beste vriendin, Sanne, was al wakker en hing mijn jurk – een prachtig ivoor kleed met delicate kantmouwen – bij het raam waar het licht erdoor speelde.
“Vandaag is het zover, Lotte,” fluisterde ze, haar ogen stralend. “Je trouwt met Joost.”
Ik grinnikte zo hard dat mijn wangen pijn deden. Natuurlijk. Mijn Joost. Na drie jaar samen gingen we het eindelijk doen, eindelijk man en vrouw worden.
“Ik kan niet geloven dat het echt is,” zei ik, mijn handen op mijn buik drukkend waar de vlinders nooit meer weg leken te gaan.
Mijn moeder kwam binnen, haar haar al gekapt, make-up perfect, een dienblad met koffie en gebakjes in haar handen. “Mijn prachtige meid,” zei ze, terwijl ze me stevig omhelsde. “Ik ben zo trots op je.”
Mijn jongere zus, Femke, kwam binnen gehuppeld, gillend van enthousiasme. “De bloemen zijn net binnen en ze zijn fantastisch! Lotte, alles is perfect!”
Alles *was* perfect. Dacht ik.
De ceremonie verliep vlekkeloos. Ik liep het gangpad af aan de arm van mijn vader, zijn ogen vochtig van emotie. De historische kapel was versierd met duizenden witte rozen en kaarslicht. Joost stond bij het altaar, precies zoals ik hem altijd had gedroomd, zijn donkere haar netjes gestyled, zijn grijze ogen zo intens op de mijne gericht dat ik vergat te ademen.
Toen hij mijn sluier optilde en fluisterde: “Je bent het mooiste wat ik ooit heb gezien,” geloofde ik dat dit mijn ‘eindelijk gelukkig’ zou worden. Zijn beste vriend, Thijs, stond naast hem als getuige, grijnzend. Joosts jongere broer, Bram, negentien jaar en duidelijk ongemakkelijk in zijn pak, keek me vriendelijk toe. Bram en ik konden het altijd goed vinden.
Liesbeth zat op de eerste rij, een kanten zakdoekje tegen haar ogen gedrukt, haar rol van emotionele schoonmoeder tot in de perfectie uitvoerend. Joosts vader, Willem, zat stijf en formeel naast haar, zijn gezicht zoals altijd onleesbaar. We zeiden onze geloften. We wisselden ringen uit. We kusten terwijl iedereen juichte. Ik had moeten weten dat het te mooi was om waar te zijn.
De receptie was in de grote balzaal van het landgoed, een adembenemende ruimte met hoge plafonds, kristallen kroonluchters en grote ramen die uitzicht boden op de verzorgde tuinen. Driehonderd gasten vulden de ruimte: vrienden, familie, collega’s, verre familieleden die ik amper kende. Het eerste uur was magisch. Joost en ik dansten onze eerste dans op “Mag ik dan bij jou” van Claudia de Breij. Ik danste met mijn vader terwijl hij openlijk huilde. Joost danste met zijn moeder terwijl ze haar gebruikelijke, gecontroleerde glimlach ophield.
Ik stond met Sanne en mijn nichtje Roos te praten toen ik het voor het eerst voelde: dat prikkende gevoel in mijn nek, alsof iemand me bestudeerde. Ik draaide me om en zag Liesbeth vanaf de andere kant van de zaal naar me staren. Het was niet de warme blik van een trotse schoonmoeder. Het was iets koels. Iets berekenends.
Zodra onze ogen elkaar raakten, veranderde haar uitdrukking in een vriendelijke glimlach. Ze hief haar champagneglas even op, alsof ze op me proostte. Ik liet mezelf glimlachen, maar mijn maag draaide zich om.
“Gaat het?” vroeg Sanne, terwijl ze mijn arm aanraakte.
“Prima,” loog ik. “Gewoon overweldigd. Op een goede manier.”
Maar dat was het niet. Er klopte iets niet, al kon ik niet zeggen wat. Liesbeth had me nooit echt verwelkomd in de familie. Vanaf het moment dat Joost ons twee jaar geleden voor het eerst aan elkaar voorstelde, was ze afstandelijk, vriendelijk maar koel. Ze zei nooit iets ronduit gemeens, maar het waren duizend kleine sneeën: opmerkingen over hoe mijn baan als lerares niet prestigieus genoeg was, vragen over mijn familie die meer aanvoelden als verhoren, hints dat Joost ‘nog zo jong’ was en ‘zijn opties open moest houden’.
Joost wuifde het altijd weg. “Mam is gewoon beschermend,” zei hij. “Ze komt wel bij.” Maar dat deed ze nooit.
De weken voor de bruiloft waren gespannen geweest. Liesbeth had overal een mening over: de locatie was te bescheiden, mijn jurk te simpel, de gastenlijst bevatte te veel van mijn familie en te weinig van die van haar. Ze probeerde zelfs de hele planning over te nemen en stelde voor om uit te stellen en het ‘eens goed aan te pakken’ met *haar* planner, *haar* cateraar, *haar* visie.
Ik hield voet bij stuk. Dit was *mijn* bruiloft – die van Joost en mij. Ze glimlachte strak en zei: “Natuurlijk, schat. Wat jij denkt dat het beste is.” Maar haar ogen waren ijs. Nu, terwijl ik haar door de menigte zag bewegen, perfect gekleed in een designerjurk, perfect gekapt, perfect in controle, groeide dat ongemakkelijke gevoel.
“De toasts beginnen zo,” zeiDe ambulance reed weg met Liesbeth, en terwijl Joost me aankeek met verbroken vertrouwen in zijn ogen, besefte ik dat ik haar vergif niet alleen had omgewisseld, maar ook ons huwelijk voor altijd had vergiftigd.



